knilles
09-10-2007, 01:09
Samenscholingsverbod Kanaleneiland-noord wordt streng gehandhaafd
Jongeren uit Kanaleneiland voorspellen ’Parijs-achtige toestanden’ in hun wijk, waar nu een samenscholingsverbod van kracht is.
Verongelijkt doen Marokkaanse jongeren in de Utrechtse wijk Kanaleneiland-noord hun verhaal. Ze voelen zich gediscrimineerd, nu weer door het samenscholingsverbod. „Als in het winkelcentrum oude vrouwtjes naar hun tasjes grijpen omdat ze me als straatrover zien, dan denk ik: geef me een kans. Wat heb ik misdaan?”
Maar net op het moment dat er begrip voor de jongens gloort, komt hun minder politiek-correcte kant pijnlijk aan de oppervlakte. „Van ons had Mohammed B. dat varken van een Van Gogh met rust mogen laten. Maar hij had Hirsi Ali moeten opensnijden.” En: „We krijgen hier straks Parijs-achtige toestanden. Als de eerste klap straks valt, begint de oorlog.”
Het zijn de twee kanten van Kanaleneiland, waar twee culturen botsen, waar twee werelden worstelen met hun eigen waarheid. Met een samenscholingsverbod moet de rust in de wijk weerkeren. Burgemeester Brouwer hoopt dat de strijd tegen de veelal Marokkaanse relschoppers en onruststokers toch nog gewonnen kan worden. De doelgroep twijfelt of het samenscholingsverbod iets zal uithalen. „Er wonen in deze wijk vijftien echte criminele jongens en volgens de politie tachtig meelopers. Maar als de politie het met veel machtsvertoon denkt te kunnen oplossen, doet iedereen mee. We kennen elkaar allemaal. En we zijn bijna allemaal even gefrustreerd en kwaad.”
De jongens zeggen: „Burgemeester Brouwer heeft het hier zelf uit de hand laten lopen. Vroeger noemden we dit winkelcentrum ’het bloemeneiland’, nu durven mensen er niet meer heen. Brouwer zat erbij en keek ernaar. Nu ziet ze na al die jaren ineens dat het hier een getto is. Dat is politiek. Nu wordt het Vogelaar-geld verdeeld en zijn we ineens belangrijk.”
Op de hoek van de Marshall-laan houdt een politieauto zaterdagmiddag halt. Een raampje gaat naar beneden, een politieman roept naar een groepje jongens dat daar ’samenschoolt’. „Hij wilde m’n naam noteren”, doet een van de jongens later stoer verslag aan zijn kameraden. „Ik heb hem gevraagd waarom hij niet lekker rustig achter zijn bureautje gaat zitten.”
Ze stonden daar gewoon wat te praten. Misschien over meisjes, misschien over voetbal of auto’s. Misschien zelfs over het weer. Maar de agent vertelt ze dat vier jongens het toegestane maximum is. Dus lopen er een paar de hoek om –tot de politie is verdwenen. En dat een hele zaterdag lang.
De politiewagen is nog niet weg, of de jongens zijn afgeleid door een auto met drie meisjes. „Kankerhoer”, roepen de jongens. Het meisje achter het stuur schrikt, trekt aan haar stuur, ziet in haar achteruitkijkspiegel een middelvinger en botst bijna op een andere auto.
De jongens hernemen hun betoog alsof er niets gebeurd is. Over discriminatie, ongelijke kansen als voedingsbodem en excuus voor een crimineel bestaan. Eén van hen: „Denk je dat ik een kruimelcrimineel was geworden als ik gewoon ergens 1.500 euro per maand had kunnen verdienen? Als ik solliciteer, als ik op straat loop, als ik een winkel in kom: het lijkt alsof er een strafblad op mijn voorhoofd geplakt is.”
Jongeren uit Kanaleneiland voorspellen ’Parijs-achtige toestanden’ in hun wijk, waar nu een samenscholingsverbod van kracht is.
Verongelijkt doen Marokkaanse jongeren in de Utrechtse wijk Kanaleneiland-noord hun verhaal. Ze voelen zich gediscrimineerd, nu weer door het samenscholingsverbod. „Als in het winkelcentrum oude vrouwtjes naar hun tasjes grijpen omdat ze me als straatrover zien, dan denk ik: geef me een kans. Wat heb ik misdaan?”
Maar net op het moment dat er begrip voor de jongens gloort, komt hun minder politiek-correcte kant pijnlijk aan de oppervlakte. „Van ons had Mohammed B. dat varken van een Van Gogh met rust mogen laten. Maar hij had Hirsi Ali moeten opensnijden.” En: „We krijgen hier straks Parijs-achtige toestanden. Als de eerste klap straks valt, begint de oorlog.”
Het zijn de twee kanten van Kanaleneiland, waar twee culturen botsen, waar twee werelden worstelen met hun eigen waarheid. Met een samenscholingsverbod moet de rust in de wijk weerkeren. Burgemeester Brouwer hoopt dat de strijd tegen de veelal Marokkaanse relschoppers en onruststokers toch nog gewonnen kan worden. De doelgroep twijfelt of het samenscholingsverbod iets zal uithalen. „Er wonen in deze wijk vijftien echte criminele jongens en volgens de politie tachtig meelopers. Maar als de politie het met veel machtsvertoon denkt te kunnen oplossen, doet iedereen mee. We kennen elkaar allemaal. En we zijn bijna allemaal even gefrustreerd en kwaad.”
De jongens zeggen: „Burgemeester Brouwer heeft het hier zelf uit de hand laten lopen. Vroeger noemden we dit winkelcentrum ’het bloemeneiland’, nu durven mensen er niet meer heen. Brouwer zat erbij en keek ernaar. Nu ziet ze na al die jaren ineens dat het hier een getto is. Dat is politiek. Nu wordt het Vogelaar-geld verdeeld en zijn we ineens belangrijk.”
Op de hoek van de Marshall-laan houdt een politieauto zaterdagmiddag halt. Een raampje gaat naar beneden, een politieman roept naar een groepje jongens dat daar ’samenschoolt’. „Hij wilde m’n naam noteren”, doet een van de jongens later stoer verslag aan zijn kameraden. „Ik heb hem gevraagd waarom hij niet lekker rustig achter zijn bureautje gaat zitten.”
Ze stonden daar gewoon wat te praten. Misschien over meisjes, misschien over voetbal of auto’s. Misschien zelfs over het weer. Maar de agent vertelt ze dat vier jongens het toegestane maximum is. Dus lopen er een paar de hoek om –tot de politie is verdwenen. En dat een hele zaterdag lang.
De politiewagen is nog niet weg, of de jongens zijn afgeleid door een auto met drie meisjes. „Kankerhoer”, roepen de jongens. Het meisje achter het stuur schrikt, trekt aan haar stuur, ziet in haar achteruitkijkspiegel een middelvinger en botst bijna op een andere auto.
De jongens hernemen hun betoog alsof er niets gebeurd is. Over discriminatie, ongelijke kansen als voedingsbodem en excuus voor een crimineel bestaan. Eén van hen: „Denk je dat ik een kruimelcrimineel was geworden als ik gewoon ergens 1.500 euro per maand had kunnen verdienen? Als ik solliciteer, als ik op straat loop, als ik een winkel in kom: het lijkt alsof er een strafblad op mijn voorhoofd geplakt is.”